Het grondbezit en de realiteit van ‘het klein, eigengeërfd boerenbedrijf” (1)
Eric Vanhaute (2):
“…de Kempen is de streek van het klein bezit, wat een eigenschap zou zijn van armere gebieden.
Na het huwelijk ontgint het jonge paar enkele hectaren van de immense heide en settelt zich met een hut en wat vee…”
“Wij weten reeds dat het verhaal van de eigengeërfde boer sterk gerelativeerd moet worden. ‘Hier is iedereen meester’ is een fabeltje dat vanaf de 19de eeuw tot op heden als geschiedenis wordt voorgeschoteld.
Enige politiek-ideologische bijklank kan deze opvatting niet ontzegd worden.
Voor E. Vliebergh, ondervoorzitter van de jonge Boerenbond, moest de Kempen als bewijs dienen voor de rendabiliteit van het klein, eigengeërfd boerenbedrijf.” (3)
Het boerenbezit
In het artikel “Het grootgrondbezit in de Noorderkempen” beschreven wij hoe in de periode 1822-1854 heel wat heide- en landbouwgrond in de Noorderkempen werd opgekocht door de stedelijke- en industriële burgerij.
Het meest spekende voorbeeld is Edouard Jaequemyns die in Meerle en Minderhout 1.300 ha opkocht.
Eric Vanhaute:
“In de verdere afwikkeling van de 19e -eeuw is er de verkoop van de gronden van Salm-Salm tussen 1845 en 1854. Er is het verdwijnen (verkopen) en van het gemeentelijk bezit of gemene gronden(4). Het gemeentelijk bezit verminderde van 10% in 1834 naar 1,5% in 1913. Tenslotte was er de invloed van de inplanting van de kolonies en de ontginningen.”(5)
Tegenover het financiële geweld van de stedelijke en industriële burgerij stond de lokale bevolking machteloos en kan de meerderheid van de gezinnen zich geen bezit aanschaffen. Het aantal bezitloze huishoudens groeit.
“De tendens is duidelijk: doorheen de door ons beschouwde periode 1750-1910 groeit het aantal landloze huishoudens. Na 1850 is er een kleine verbetering merkbaar. Maar in 1900 moeten in Hoogstraten en Meerle meer dan de helft van de gezinnen hun huis huren en grond pachten.
In Hoogstraten is de aangroei van de proletarische groep eerder beperkt.
In Meerle zien wij een werkelijke aanwas van de bezitloze groep.(…) In de 18de eeuw was die bijna helemaal in handen van de ingezetenen. In 1900 is dit nog amper 40%.” (6)
De gefragmenteerde bedrijven vormen in aantal een meerderheid
De kleine uitbating bleef haast onaantastbaar. Zij domineert in hoeveelheid de Noordkempische landbouw.
Eric Vanhaute:
“Rond 1850 zijn bijna zes van de tien uitbatingen kleiner dan 2 ha.
In deze categorie bedrijven vormden de mini-exploitaties van 1/2 ha en minder reeds in 1846 de meerderheid. (…) Kan men deze uitbaters nog boeren noemen, dit wil zeggen dat ze het hoofdinkomen uit hun grond moeten winnen?“ (7)
Naast de afname van het eigen bezit is er de toename van de versnippering.
De gemiddelde exploitatiegrootte evolueerde als volgt.
In 1793 bedroeg de gemiddelde bedrijfsgrootte ongeveer 5,4 ha. Zeventig jaar later, in 1866, was zij al geslonken tot 3,2 ha en nog eens drie decennia later, in 1895, tot 2,2 ha.
Daar de totale massa geëxploiteerde grond , 80 à 85% van de Hoogstraatse oppervlakte, op een bijna constant niveau blijft is deze inkrimping alleen toe te schrijven aan de toename van het aantal bedrijven.
Dit is het algemene beeld maar de situatie is meer genuanceerd. (8)
De hogergenoemde cijfers betreffen alle gezinnen.
In 1895 heeft in Meerle slechts 43% van deze gezinnen meer dan de helft van hun eigendom in eigen bezit en voor 25% is dit meer dan 2 ha. In Minderhout is dat respectievelijk 41 en 30 %.
Een belangrijke nuance is dat het bezit en de grootte van het bezit beter is bij de gezinnen die zich als landbouwer aanduiden.
Minderhout telt in 1834 34 landbouwgezinnen. 50% van hen bezit meer dan 20 ha en 26% tussen 2 en 20 ha. Meerle telt in 1834: 65 landbouwgezinnen. Van deze bezit 32% meer dan 20 ha en 52% tussen 2 en 20 ha..
Minderhout telt In 1867: 82 landbouwgezinnen. Van deze bezit 18% meer dan 20 ha en 46% tussen 2 en 20 ha. Meerle telt in 1900: 65 landbouwgezinnen. Van deze bezit 20% meer dan 20 ha en 31% tussen 2 en 20 ha.
Deze cijfers wijzen voor Meerle wel voor de periode 1834-1900 op een dalende trend van het aantal landbouwers met een levensvatbaar bedrijf (meer dan 2 ha) in eigen bezit. Maar terwijl van alle gezinnen slechts 25% meer dan 2 ha heeft, is dit bij de landbouwers nog steeds 51%.
Besluit (9)
Eric Vanhaute:
“De tendens die tevoorschijn komt uit deze gegevens over bezit en uitbating is duidelijk.
De Noorderkempen kent op het einde van de 19de eeuw vele historische records.
- het aantal vreemde bezitters en de hoeveelheid land in niet autochtoon bezit,
- de versnippering, gekoppeld aan het aantal parcellaire (verdeeld in los van elkaar staande percelen) uitbatingen,
- de groep exploitanten die verplicht zijn meer dan de helft van hun bedrijf te pachten.
Daarbij kwam nog dat zeven op de tien families die minder dan 2 ha exploiteerden een belangrijk deel van de opbrengst als pacht moesten afstaan.” (10)
Tussen 1834 en 1910 heeft er zich een overdracht voorgedaan van land naar vreemde bezitters.
De evolutie over deze lange termijn is overduidelijk: in 1834 was er in de Noorderkempen nog 5,9 ha per gezin in eigen handen, in 1910 was dit bezit geslonken tot 3,1 ha.
Eric Vanhaute:
“De toenemende bevolkingsdruk op de inkrimpende beschikbare eigendom is de oorzaak van twee bewegingen:
- een groeiende groep bezitloze,
- een toenemende verspreiding van het klein en middelgrote bezit.
Merken wij nog op dat de grootste toename van de pachtgrond na de eerste decennia van de 19e-eeuw niet lag tussen 1880 en 1895, de periode van de landbouwcrisis (11), maar van 1895, dus ten tijde van het herstel.“
Wies Jespers
(1) De gegevens voor dit artikel werden overgenomen uit de scriptie van Eric Vanhaute, De invloed en de groei van het industrieel kapitalisme en van de centrale staat op een agrarisch grensgebied: de Noorderkempen in de 19de eeuw (1750-1910).
(2) Eric Vanhaute schreef zijn scriptie in 1982.
(3) Eric Vanhaute, ibidem, p.96. In zijn studie onderzocht Eric Vanhaute de evolutie van het grondbezit in Hoogstraten en Meerle.
(4) Gemene gronden waren in de regel vrij onvruchtbare gebieden. Zij stonden het hele jaar ter beschikking van een groep gebruiksgerechtigden. Deze hadden het recht er hun vee te laten grazen, turf te steken, brand- of constructiehout te verzamelen, te vissen enz.
(5) Voor een gedetailleerde toelichting zie de bijlage bij dit artikel “ Beleggers vreemd aan de Noorderkempen”.
(6) Eric Vanhaute, ibidem, p.92
(7) Eric Vanhaute, ibidem, p.101
(8) Eric Vanhaute, ibidem, p.116-125
(9) Eric Vanhaute, ibidem, p.103
(10) Eric Vanhaute, ibidem, p.103
(11) Omstreeks 1875 maakte de landbouw in Europa voor het eerst een zware depressie door.
Zij werd veroorzaakt door een toenemende massa-import van graan uit overzeese gebieden, vooral uit Amerika. De lage prijs van het toen op de Europese markten aangeboden graan vindt zijn verklaring in verschillende factoren. Eén ervan is het relatief gering gewicht van de grondrente in de Verenigde Staten waar de bodem vaak “gratis uitgedeeld werd” bij de trek naar het Westen voor de ontwikkeling van nieuwe landbouwgebieden. Komt daarbij de noodzaak aan mechanisatie en extensieve methoden in gebieden waar er handen te kort waren. En slotte stortten de vrachtprijzen in elkaar, dank zij de snelle ontwikkeling, na 1870, van de stoomscheepvaart.